Vorige week liep ik even bij onze bevriende buurtgenoten binnen. Ik kreeg, aangekomen in de landelijke XL woonkeuken, haar enthousiasme mee over een kaartje dat ze voor haar vader had geschreven. Het was niet zomaar een ‘hallo hoe gaat het’ kaartje. Zij had er een raadsel opgeschreven. Of ik het even wou zien, werd enthousiast gevraagd. Uit haar non-verbale bewegingen constateerde ik dat het kaartje, nog voordat ik kon antwoorden, mijn richting tot een bepaalde afstand werd opgeschoven.
Het ging over een konijn die zes olifanten zag die op weg naar de rivier waren, er kwamen nog twee apen voorbij, er werd nog en passant ingezoomd op het perspectief van de olifanten en er kwam ook een papegaai nog even langs. ‘Hoeveel dieren er dan naar de rivier zouden gaan’, vroeg zij hoopvol, met hoorbaar en zichtbaar plezier en opgetogenheid. Ik kon niet mee in dit feestje. Ik merkte bij mijzelf een fors energielek ontstaan, plus langzaam en gestaag opbouwende weerstand om na te denken over dit raadsel.
Associatief denken
In gedachten werd ik meerdere decennia in de tijd teruggeworpen en boog mij over de rekensom over een trein die met honderd km per uur van A naar C gaat en tussendoor stopt te B. De afstand is vijftig km. Er gebeurd iets te C, een vertraging van 15 minuten en vervolgens de erg flauwe vraag hoelang die trein dan onderweg was. Volgens mij heb ik toen een ferme weerstand opgebouwd tegen deze zogenaamde ‘verhaaltjes sommen’. Ik vond rekenen sowieso al ruk. Het opleuken door middel van ‘verhaaltjes sommen’ maken trapte ik niet in. En noem dan in ieder geval gewoon plaatsnamen in plaats van de suffe initialen. Als we dan toch moeten kunnen hoofdrekenen, dan maar de saaie sommetjes. Gelukkig hebben we allang één van de fijnste uitvindingen ooit; de calculator.
‘Of ik nog een kopje koffie wilde’, vroeg ze en vertelde dat haar vader dit raadsel waarschijnlijk heel leuk ging vinden. ‘Familie’, zuchtte ik niet hoorbaar. ‘Waarschijnlijk iets met genen, opvoeding, gecombineerd met andere externe factoren’, met interesse voor raadsels als resultaat was mijn klinische redenatie. Opnieuw werd ik meegetrokken door mijn rechter prefrontale cortex. Dit keer naar die wiskundeles op de middelbare school. We kregen een uitschuifbare rekenliniaal ( logaritmische liniaal) uitgereikt. Ik heb nooit begrepen hoe deze werkte. Of ik 3 x 3 al had uitgerekend, vroeg de inval leraar. Dit antwoord wist ik wel, echter zonder liniaal. Op het moment dat de sommen ingewikkelder werden, liep ik hopeloos vast. Het liniaal bleef voor mij een raadsel die ik nooit heb opgelost.
Perceptie is projectie
‘Zou er faalangst aan ten grondslag liggen’, analyseerde ik. Het antwoord behorend bij deze retorische vraag werd mij al ingefluisterd doordat deze specifieke herinneringen naar boven kwamen. Allemaal naar aanleiding van het ‘konijn raadsel’ op het kaartje voor de vader.
Leven met raadsels
‘Gaat het wel’, vroeg ze bezorgd. ‘Je ziet opeens zo bleek’. ‘Als je maar geen Corona hebt opgelopen’. ‘Je bent vitaal, echter toch wel al boven de zestig’. ‘Heb je koorts’?
Opeens ontstond er bij mij een idee voor een raadsel. Iets over een man van begin zestig, koorts en kans om te overleven. ‘Genoeg variaties op dit thema, toch nog een mogelijkheid dat ik raadsels leuk ga vinden’, overdacht ik en dronk mijn koffie. (Sagafredo/ Qualita Oro, 12,99, deze week in de aanbieding)