Er verscheen een herinneringssignaal in het display van mijn telefoon met ’Bijeenkomst recreatiezaal verpleeghuis Blauwborgje’. Ons bedrijf heeft vele locaties waar we met grotere groepen bij elkaar kunnen komen, alleen was ik hier nog nooit voor mijn werk geweest. Ik was op weg naar de omgeving waar mijn moeder de laatste vier jaar van haar leven tegen haar wil had doorgebracht.
Op het moment dat ik de hal binnenstapte klapte de herinnering met een mokerslag mij terug in de tijd. De baliemedewerkster herinnerde zich mij. ‘Ik zie je zo weer met je moeder hier voorbij lopen’, zei ze. Ik bleef staan bij de balie in de hal en probeerde mij te herpakken door de poes te aaien. Deze rood-witte poes, loom liggend op de balie leek exact op onze kat, waardoor het geheel nog meer surrealistischer werd. Verderop in de recreatieruimte lagen vele voetstappen van ons. Hier werd bezoek ontvangen en ook liedjes gezongen, in de handen geklapt, ballen naar elkaar overgegooid, onder leiding van de altijd blije en optimistische activiteiten mevrouw.
Ik werd er elke keer alleen maar treuriger van.
Zij had geluk, want mijn partner en ik en de vriend van mijn moeder woonden vlakbij. Mijn broers en zus en partners bezochten haar ook regelmatig. Vele bewoners kregen bijna nooit bezoek. We haalden haar op uit de gemeenschappelijke huiskamer en gingen snel op weg naar de vrijheid buiten voor een wandeling in het park, naar ons huis, of naar het café voor een goed glas rode wijn.
Toen het hoge wijnglas niet meer lukte, goten we het over in een klein glas en op het laatst in een tuitbekertje. Mijn moeder wou niet in het verpleeghuis verblijven. Haar vasthoudend verzet duurde vier jaar tot aan haar overlijden. In het begin deed ze wel eens een ontsnappingspoging. De lieve en zorgzame begeleiding vonden haar wel lastig. Ik begreep haar verzet, want ze wou naar huis. Een filmopname van haar kinderen om af te spelen bij grote onrust hielp bij haar ook al niet. Ze werd alleen rustig als wij, of haar vriend er waren. Tot op het laatst herkende ze ons, dat wil zeggen, ze voelde dat wij bij haar hoorden. ‘Dag lieverd’, zei ze dan, ‘ zullen we naar huis gaan’?
Het laatste jaar had alzheimer haar steeds meer in de wurggreep. De kwieke fietser en wandelaar, zat nu in de rolstoel om de buitenwereld bij haar binnen te halen. De drukke gezellige prater was veranderd in een oud vrouwtje met een lege blik, gehuld in zwijgen.
In stilte liepen mijn broer en ik met mijn moeder in de rolstoel naar ons stamcafé in het plantsoen. Het zou niet lang meer duren, alleen wisten we dat nog niet.
Er was weinig contact meer. Terwijl wij ieder aan een kant van haar zaten, ging plotseling vanuit het niets haar handen langzaam naar mijn broer en naar mij. Ze legde haar hand op onze armen. In gedachten zei ze ’ik hou van jullie, wij horen bij elkaar’. ‘Ik hou ook van jou mamma’ , zei ik met schorre stem en kuste haar. Intens dankbaar voor dit mooie moment.
Negen jaar later en ik realiseer me dat ik na haar overlijden nooit meer in het verpleeghuis Blauwborgje ben geweest. Vannacht had ik een intense droom. We waren in een vakantiehuisje en ik had een dringende vraag voor mijn moeder, alleen zij wist het antwoord. Langzaam veranderde de vakantie omgeving in de welbekende lange steriele gang met de oneindig lange houten leuning langs de muur om het eigen broze leven nog enigszins staande te houden. Een geur van boenwas, om de andere geuren te verdrijven hing zwaar in de bedompte lucht. Ik besefte met een schok dat ze alzheimer had en twijfelde om haar mijn vraag te stellen. Voordat ik het uitgesproken had, kreeg ik mijn antwoord van haar.
Ik werd wakker en wist dat de alzheimer er allang niet meer was, mijn moeder wel. Altijd, als ik dat wil.
‘Dankjewel’, hoorde ik mijzelf hardop zeggen en stond op, een mooie dag tegemoet.
Luistertip: Ring them bells, Natasha Bedingfield