Het was een diepgrijze regenachtige zondagmiddag. Ik voelde mij opgetogen, want ik was op weg naar Groningen voor een ontmoeting. De eerste twee kilometer op de fiets langs de weilanden van mijn Hoogeland naar het mini stationnetje van Stedum, om vervolgens met de Arriva boemel trein mij te laten vervoeren naar het Centraal station van Groningen. Omdat ik de trein heel af en toe in het weekend gebruik, associeer ik dit vervoer met vrijheid en ontspanning. Met deze prettige conditionering liep ik vanaf het hoofdstation met de ‘vergeet niet om uit te checken’ stem nog in mijn hoofd, richting mijn afspraak. Wandelen door een stad is voor mij ontspanning. Met de auto rij ik alleen van A naar B en ben super gefocust op overstekende onverwachtse ‘situaties’. Met de fiets slalom ik overal tussendoor. Als wandelaar start de vertraging en ervaar ik mijn omgeving in rust met al mijn zintuigen. Vooral zie ik veel meer, waar ik eerst in een staat van haast en een perifere blik aan voorbij gegaan zou zijn. Ik voelde mij even toerist in eigen stad.
In de Folkingestraat viel mij het winkeltje met alleen maar pindakaas op, heel toepasselijk de pindakaaswinkel genoemd. De heerlijke geuren van verschillende kruiden kwamen uit de Afrikaanse winkel ‘Le Souk’ mij tegemoet en prikkelden de zenuwen in mijn neus. Bij de bakker rook ik versgebakken brood, ook al was de winkel gesloten. ‘Het onbewuste kent geen verschil tussen fantasie en werkelijkheid, alweer bewezen’, dacht ik glimlachend. De meeste winkeltjes waren wel gesloten en de straten waren gereduceerd tot een overzichtelijke hoeveelheid passanten op weg naar hun bestemming, of gewoon slenterend door de zondagmiddag.
Tot 1942 was dit de Jodenbuurt geweest. De synagoge speelt nog steeds een actieve rol, vooral voor exposities en concerten. In de gele steentjes bestrating zag ik een herdenkingsdrempel voor de vermoorde joodse familie Van Gelder. Geschiedenis en eigenlijk nog maar zo kort geleden dat deze verschrikkingen plaatsvonden. Al die eeuwen met herinneringen die opgeslagen lagen in de afgesleten kasseien, verstopt onder de moderne bestrating.
Het smalle terras tegen de lange buitenmuur was leeg. De stoeltjes opgeklapt. Ik deed de deur open en stapte natgeregend de warmte van café De Beurs binnen.
Mijn goede vriend zat al aan één van de meerdere stamtafels met hoogpolig tafelkleed. Hij zag er goed uit. Sinds korte tijd was hij tot het leger van gepensioneerden gaan behoren. Ze hebben een andere blik in hun ogen, met een diep weten, gecombineerd met onthaasting en relativering die wij werkenden nog niet kennen. Hij paste mooi in het plaatje van de vitale zestiger. Zijn grijze haardos stak scherp af bij zijn door de zon verkleurde gezicht. Zijn fitbit horloge gaf ons minstens een uur om niet te hoeven bewegen. We hadden elkaar sinds de herfst niet meer gezien en wisselden belevenissen van het afgelopen half jaar uit en gingen over tot ons serieuze agendapunt; evaluatie vriendschap. Er bleek geen specifieke reden voor de lange periodes van geen contact. De tijd en omstandigheden hadden vooral een rol gespeeld. Ik realiseerde mij dat hij nog altijd belangrijk voor mij is en dat we samen een lange geschiedenis van meer dan veertig jaar vriendschap hadden, waarbij we het spreekwoordelijke lief en leed hadden gedeeld. Al die avonturen lagen opgeslagen in onze gemeenschappelijke geschiedenis.
De jonge bravoure jongens van de middelbare school waren ondertussen mannen van een zekere leeftijd geworden.
We brachten met onze volle glazen Winterbock een toost uit op vriendschap en liefde. We besloten om elkaar weer vaker te gaan zien en de ‘jongens’ in ons te vieren.