Meer dan een halve eeuw kwam ik al door de hoofdaders naar het hart van de stad. Daar bevonden zich de monumentale panden op hoeken van straten, de cafƩs met hun neonreclames, het uithangbord van de hoedenzaak, de trapopgang naar het makelaarskantoor en de doopsgezinde kerk in een zijsteeg. Vandaag onderging ik de stad anders en sloeg in het midden ervan de eerste weg in die ik zag. Daarna nam ik de eerste straat rechts, de tweede links, weer de eerste rechts en tweede links, en herhaalde dit patroon.
Op een van de banken in de door universiteitsgebouwen omsloten tuin zat een verliefd stelletje sigaretten te roken. Kinderen waren het nog, niet ouder dan vijftien. De jongen keek naar mij en vroeg wat slechter was, roken of alcohol. Ik gaf hem antwoord, en het meisje keek naar de jongen. Hij werd rood in zijn gezicht. Ik wilde dat ze stopten met roken (maar zei het niet) en ging verder. Ik zag een hoekwoning met een beschilderde gevel, de afbeelding van een gitarist, aangebracht met witte verf op een grijze achtergrond. De artiest leek op Bob Dylan maar was linkshandig. Een paar straten ervandaan was een man in korte broek en een grauw hemd zonder mouwen een binnenplein aan het vegen. Hij liep op blote voeten, een kat hield hem in de gaten. De man vertelde dat hij krantenbezorger was en hier nog maar pas woonde met zijn gezin. Hij moest vaak vroeg op maar dat vond hij niet erg. Zijn vrouw was bij een restaurant hulp in de keuken. Hun dochter werkte in een hotel, waar ze bedden opmaakte en de kruimels van terrastafels veegde, āvoor rijke mensenā. Zijn buurvrouw was kapster en maakte bij de gemeente panden schoon. āZonder ons functioneert de stad nietā, zei de man. Ik liep verder, en vroeg me af of ik ook iets bijdroeg aan de stad. Bij een snackbar in een drukke winkelstraat zat een groepje jongeren op scooters en fietsen. De meisjes bekeken lachend elkaars telefoon. Er naast zat een ouder stel op een vensterbank, de handen gevouwen op een wandelstok. Ik wilde er graag bij zijn, maar liep door. De duiven bij een prullenbak vlogen niet weg en pikten naar het trottoir. Meters hoger dan de felgekleurde etalages waren de eeuwenoude bovengevels te zien. Versierde ornamenten, luisterrijk metselwerk, een klok met goudkleurige wijzers, jugendstilbeschilderingen en andere kunstuitingen: de voorbijgangers zagen dit alles niet. Ik dacht na over een metamorfose van de winkelstraat. Deze kon worden overdekt, het dak werd een wandelpromenade, ter hoogte van nieuw te ervaren schoonheid.
Onverwachts verscheen grenzend aan een breed trottoir een kolossale voordeur, glanzend van de lak en bedekt met vakkundig houtsnijwerk, krullen, hoeken en kanten. Ernaast liep een koperen regenpijp die schitterde in de meizon. Uitbundig groen bedekte de hoge muren. In de schaduw van een dakplataan eindigde mijn tocht. Ik begon in opgewonden staat aan dezelfde weg terug, zag uit naar het midden van de stad en wist wat ik de volgende dag ging doen.
Luistertip: Regret, New Orderhttps://youtu.be/71ZHVmSuBJM?si=nMWGuLKM08-klVTX
